De staat en daarmee samenhangend de functie van bebouwing heeft echter niet een directe invloed op de waterkering. Uitzondering moet gemaakt worden voor delen van bebouwing die een deel van de waterkering uitmaken zoals grondkerende muren. Voor een dijkbeheerder betekent dit dat de bebouwing een bouwval mag zijn indien bijvoorbeeld een mogelijk aanwezige grondkerende muur wel intact is.
Verschijnselen die vooral kunnen optreden bij bebouwing op het binnenmaaiveld zijn het opdrijven van keldervloeren en piping. Door de verandering in grondwaterstroming kan tegen een mogelijk aanwezige keldervloer een dermate grote waterdruk opgebouwd worden dat gevaar bestaat voor opbarsten en piping. Metingen van waterspanningen en grondwaterstromingsberekeningen kunnen hierover uitsluitsel geven.
In het algemeen kunnen vrij gemakkelijk maxima voor het opdrijven aangegeven worden omdat de maximaal te bereiken waterdrukken niet moeilijk te bepalen zijn. Aangegeven wordt wel [2] om maximaal het gewicht van de vloer en een mogelijk daaronder aanwezige kleilaag als tegenwerkende belasting mee te rekenen. Dit lijkt echter niet zonder meer overal toepasbaar.
Bij oude bebouwing zullen in het algemeen de waterdrukken tegen wanden niet zo hoog oplopen vanwege optredende lekkages. De kelderwanden van bebouwing zijn ook blootgesteld aan grond en waterdrukken. De muur onder de voorgevel van dijkhuizen is vaak grondkerend en kan in de loop der tijd aanzienlijke vervormingen hebben ondergaan. Deze stabiliteit kan gecontroleerd worden met verschillende methoden. Als belasting kan hiervoor de neutrale gronddruk aangenomen worden [2].
Grondkerende muren en keldervloeren die aan opdrijfkrachten worden blootgesteld zijn in principe constructies die een gedeelte van de functies van de waterkering vervullen en als zodanig ook bekeken moeten worden.