Zoeken in deze site

Kabels en Leidingen - Bestaande niet-waterkerende objecten in, op en nabij de dijk

lndien bebouwing op de dijk voorkomt, zullen vrijwel altijd leidingen en kabels in en nabij de dijk aanwezig zijn die invloed kunnen hebben op de veiligheid van de waterkeringen. Een van de aspecten die een rol spelen zijn ontgrondingskuilen die kunnen ontstaan door explosie van een gasleiding of breuk van een (hoge druk) waterleiding met daarop volgende erosie. De orde van grootte kan geschat worden uit de tabellen van bijlage 4, hoofdstuk 5.3. Langsleidingen die in het voor- of achterland een slecht doorlatende laag doorsnijden, kan piping geïnduceerd worden. Dat geldt met name waar de leidingen aansluiten op gebouwen en zettingsverschillen kunnen ontstaan. Gedurende graafwerkzaamheden voor leidingen ontstaan sleuven. Die zijn weliswaar maar korte tijd open, maar kunnen niettemin (lokale) instabiliteit van het grondlichaam teweeg brengen. Ook opbarsten van de sleufbodem behoort tot de mogelijkheden. Sleuven voor een kruisende leiding vormen uiteraard een groot risico voor sterke erosie tijdens hoge waterstanden.

Ook na het dichten van de sleuf, zullen de locale grondeigenschappen (door­ latendheid en schuifweerstand) veranderd zijn.

In de Pijpleidingcode en de (ontwerp)normen NEN 3650, 3651 en 3652 komen deze aspecten aan de orde. Leidingen dienen in principe aan de hand hiervan beoordeeld te worden. Voor bestaande kleinere leidingen (druk<10 bar en diameter ≤ 0,3 m) kan de in dit rapport aangegeven methodiek aangehouden worden.

De Pijpleidingcode is in grote lijnen opgezet voor leidingen met grote diameters en hoge drukken. Het niet falen van de leiding zelf heeft dan de eerste prioriteit. Daarna worden maatregelen genoemd die noodzakelijk zijn om de waterkerende functie van de dijk te handhaven.

Redenerend vanuit kleinere leidingen is het zinvol om eerst af te vragen hoe ernstig een falende leiding zou zijn. Op grond van zo'n redenering kan worden aangegeven welk type leiding en de ligging ervan meer invloed heeft op de waterkerende functie. Met name voor kleine parallele lezingen is dit een andere aanpak dan de Pijpleidingcode. Daarbij wordt in aanvulling op hetgeen de Pijpleidingcode vermeldt ook de invloed van een hogere freatische lijn door lekkage of breuk beschouwd.

Uit bijlage 4, hoofdstuk 5.1 is af te leiden welke leidingen en locaties de meeste invloed kunnen hebben op de veiligheid van de waterkering. In tabel

I is dit aangegeven, waarbij de leiding met prioriteitnummer I naar verwach­ ting de meeste invloed zal hebben.

Tabel I

afbeelding_frombase64_0

In de volgende paragraaf (4.5.2) is aangegeven welke stappen genomen moeten worden om de aanvaardbaarheid van watervervoerende leidingen type 64 (A) en (B) in en naast een dijk te kunnen toetsen; in de daarop volgende paragraaf (4.5.3) zal dit gedaan warden voor gas- en electraleidingen type (C) en (D).

Alle leidingen die niet vallen onder type (A), (B), (C) of (D) dienen te worden beoordeeld aan de hand van de normbladen NEN 3650 en NEN 3651 of NEN 3652.

Bron

Handreiking Constructief Ontwerpen (L9)

Hoofdstuk
Bestaande niet-waterkerende objecten in, op en nabij de dijk
Auteur
Verruijt A., F.B.J. Barends, J. Dekker, W.G. Epema, W. de Haan, B.A.N. Koehorst, A. de Koning, D.C. van Ooijen, P. Spaan, R.J. Termaat, J.K. Vrijling
Organisatie auteur
Grondmechanica Delft
Opdrachtgever
Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen
Verschijningsdatum
April 1994
PDF

Over versie 1.0: 29 juni 2018

Tekst is letterlijk overgenomen uit brondocument.