Niet alleen ter plaatse van een dijk-ophogi ng kunnen zettingen optreden. Door sprei ding van de belasting kunnen ze ook voorkomen in zones die grenzen aan de ophoging,
naar eerste schatting tot een breedte van I a 2 maal de dikte van het samendru kbare
pakket (hoofdstu k 8).
Dit kan vooral van belang zijn wanneer in de onmiddellijke nabijheid bebouwing voor komt.
-
Op staal gefundeerde bebouwing
Als criterium voor de beoordeling of er al dan niet schade valt te verwachten aan op staal gefundeerde panden, wordt ter plaatse van de dichtst bij de kruin gelegen gevel van de bebouwing de totale zetting wel als maatstaf genomen. Een zetting van 100 mm wordt hierbij als grens van het aanvaardbare gezien.
Het meest gebruikte criterium is het te verwachten zettingsverschil over de eerste 5 m achter de bovengenoemde gevel van het gebouw, uitgedru kt in een zettingshelling of hoekverdraaiing.
Om een onderscheid te kunnen maken in de ernst van de te verwachten schade, worden de opstallen in de buu rt van een dijkwerk ingedeeld in schadecategorieen. Een gang bare indeling is de volgende:
-
geen schade; zettingshelling 1 : 500;
-
esthetische schade: zettingshelling 1 : 500 - 1 : 250; kans op eenvoudig repareerbare schade;
-
constructieve schade; zettingshelling 1 :250 a 1 : 100; kans op grotere repareerbare
schade, geen risico voor de bewoners;
-
gebruikersschade; zettingsh_elling groter dan 1 : 100; kans op ernstige schade, risico's voor bewoners niet uitgesloten.
Ook andere dan grondmechanische overwegingen moeten in de vaststelling van de schadecategorieen worden betrokken, zoals bijvoorbeeld initiele scheefstand en de waarde van het betreffende object.
-
Op pa /en gefundeerde bebouwing
-
H o r i z o n t a l e p aa l d ru k k e n
Met name in de zones vlak langs de nieuw te maken dan wel de te versterken dijken kunnen behalve verticale verplaatsingen door zettingen ook horizontale verplaatsingen optreden, zoals gezegd tot een breedte van ongeveer twee maal de dikte van het samen-
99
drukbare pakket. Dit is vooral van belang voor de paalfunderingen onder aangrenzende bebouwing.
Zulke funderingen bestaan vooral bij oudere bebouwing veelal uit houten palen, al dan niet met een betonoplanger; nieuwere bebouwing en bed rijfspanden zijn vaak gefu n deerd op betonpalen van uiteenlopend type.
Geringe grondverplaatsingen ku nnen door de relatief grote stijfheid van met name betonpalen tot grote horizontale belastingen op de palen leiden, en de fundering beschadigen, zowel de palen zelf als de balken.
Een goede berekening van de horizontale verplaatsingen is niet eenvoudig, vanwege het gecompliceerde spannings-vervormingsged rag van de grond, en vanwege de inter actie tussen grond en paal.
In het algemeen wordt voor de oplossing van dit probleem teruggegrepen op de vol gende methode, die uit twee componenten bestaat (lit. 7):
-
Ter plaatse van de beschouwde paal wordt de horizontale grondverplaatsing bere kend, en de toename van de horizontale grondspanning die ontstaat ten gevolge van het aanbrengen van de ophoging. Voor de berekening staan zowel analytische als eindige-elementenmethoden ter beschikking.
-
Vervolgens wordt nagegaan in hoeverre die paal de berekende grondverplaatsing wil verhinderen. Door de stijfheid van de paal in te voeren kan warden berekend welke horizontale druk op de paal zal werken. Uitgaande van deze druk kan het buigend moment in de paal warden berekend. Hierbij moet warden ingeschat wat de opleg condities van de paal zijn, zowel bij de paal punt als ter plaatse van de inklemming in de funderingsbalken.
Voorwaarde bij het maken van alle berekeningen is wel dat het paaltype, de lengte van de paal en het niveau van de overgang van funderingsbalk en paal bekend zijn; zeker bij oudere bebouwing is dat Jang niet altijd het geval.
Vergelijking van het berekende buigend moment met het voor de bet reffende paal toe laatbare moment geeft aan of schade aan de constructie te verwachten is.
Bij bebouwing die op palen is gefundeerd wordt niet gewerkt met een verwachte schadecategorie; er wordt slechts beoordeeld of een en ander aanvaardbaar is of niet.
-
N eg a t i ev e k l e e f
In principe zal zetting van de ondergrond ter plaatse van op palen gefundeerde bebou wi ng leiden tot negatieve kleef op deze palen.
Bij de berekening van de negatieve kleef en bij de beoordeling of die toelaatbaar is, doet zich vaak een probleem voor. Di kwijls is immers niet bekend welk type palen werd toe gepast, en hoe diep de palen in de vaste zandlaag zijn geheid. In de meeste gevallen wor den de palen in zettingsgevoelige gebieden wel op negatieve kleef berekend, maar ten gevolge van ophoging kan een grotere negatieve kleef optreden.
100
-
Constructieve maatrege/en
Als de te verwachten schade voor een pand onaanvaardbaar is, zal vaak tot afbraak wor den overgegaan. Soms zal dat echter niet tot de mogelijkheden behoren, zoals bij mon u menten, zodat andere oplossingen moeten worden gezocht. In een aantal geval len zal een verschuiving van de as van de nieuwe dijk ten opzichte van de as van de bestaande dijk, of zelfs een dijkverlegging mogelijk zijn. Men kan echter ook proberen:
-
lichter ophogingsmateriaal te gebrui ken in de kern van de dijk, bijvoorbeeld Flug- sand in plaats van ophoogzand - toepassi ng van Flugsand bij dijkverbeteri ngen is echter alleen acceptabel bij binnenwaartse dijkverbeteringen;
-
een damwand te plaatsen tussen de ophoging en het te beschermen object - dit kan, indien bebouwing op staal moet warden afgeschermd, vaak een relatief slappe dam wand zij, omdat hij geen grond hoeft te keren of horizontale vervormingen moet tegengaan, maar slechts het optreden van verticale vervormingen achter de damwand hoeft, te verhinderen;
-
een paalfundering aan te brengen: hierbij wordt onder een op staal gefundeerd gebouw een stijf bal kenrooster of een gewapend-betonnen vloer aangebracht, waar onder in de grond vervaardige palen worden ingebracht; daarna kan het pand even tueel nog warden opgevijzeld;
-
een oude paalfundering onder het object te versterken, zodat die de te verwachten spanningen we! kan doorstaan;
-
een bijzondere constructie toe te passen (par. 9.4).
De ervaring heeft we! geleerd dat de kosten van de drie laatstgenoemde oplossingen meestal de economische waarde van het object benaderen of overschrijden.