Nederland vormt het randgebied van een dalend bekken, het Noordzeebekken, dat in het Pleistoceen en Holoceen door sedimentatie is opgevuld. Deze voornamelijk fluviatiele sedimenten werden door de Rijn en de Maas aangevoerd. Tijdens de laatste twee ijstijden (Riss en Wlirm) was het Noordzeebekken reeds grotendeels opgevuld, en doordat veel oppervlaktewater in gletsjers werd vastgelegd vie! de Noordzee droog. Tijdelijk was er zelfs sprake van een poolwoestijn.
De bovenkant van het Pleistoceen bestaat uit fluviatiele sedimenten, en buiten de vroe gere rivierdalen uit dekzand dat tijdens de laatste ijstijd door de wind werd aangevoerd. Een algemeen beeld van de Jigging van de rivierdalen is te zien in de geologische
66
overzichtskaart van figuur 9.1. De dekzandgebieden bevinden zich aan weerszijden van de rivierdalen. Ze liggen inhet algemeen bedekt onder de holocene afzettingen, behalve inde oostelijke en zuidoostelijke provincies, waar ze plaatselijk aan de oppervlakte zijn gebleven.
_,,........ oude duinen landwaartse grens .van de afzettingen van Calais
(Ontleend aan Mededelingen Rijks Geologische Dienst, Nieuwe serie nr. 21) figuur 9.1
67
Aan het eind van de Wi.irm-ijstijd began de temperatuur geleidelijk te stijgen. Met deze klimaatverandering, ongeveer 10.000 jaar geleden, nam het Holoceen een aan vang, dat vermoedelijk als een interglaciaal mag warden beschouwd. Onder invloed van het wegsmeltende Jandij sen de daling van het Noordzeebekken ging de zeespiegel aan vankelij k snel en later steeds langzamer rijzen.
Gedurende het Holoceen hebben de grate rivieren een grate verscheidenheid aan sediment afgezet. Naar ontstaanswijze kan er onderscheid warden gemaakt in stroomgordel-, oever- en komafzettingen. De eerste zijn afgezet in het gebied waar de rivier actief gestraomd heeft: de meandergordel waar de rivierlopen zich voortdurend verleggen. Bochten werden afgesneden en nieuwe Jopen ontstonden. De oeverafzettin gen grenzen aan de straomgordelafzettingen; zij zijn afgezet in de zone waar het water wanneer de rivier buiten zijn oevers tract, nag voldoende kracht had om zand mee te voeren, en vervolgens bij dalende straomsnelheden weer afte zetten. Zij vormen de overgang tussen de straomgordel- en komafzettingen, die daar ontstaan zijn, waar het stramende water bij hoge waterstanden tot rust kwam, zodat het slib bezonk. De komafzettingen bestaan voomamelijk uit klei. Plaatselijk komt aan de basis van de kornklei veen ofvenige klei voor. Ter illustratie is in figuur 9.2 een dwarsprafiel gege ven van het Komgebied van de Westelijke Liemers.
Uit het geschetste geologische beeld blijkt dat de holocene afzettingen in de straom dalen regelmatig doorsneden en onderbroken warden door verzande of dichtgeslibde riviergeulen van holocene ouderdom, waardoor de geologische opbouw en de samen stelling van de ondergrand van het rivierengebied van plaats tot plaats sterk kunnen verschillen.
(Ontleend aan de Geologische kaart van Nederland 1 :50.000, kaartblad Arnhem Oost (40 0) van de Rijks Geologische Dienst)
figuur 9.2
68