Zoeken in deze site

Controlemetingen - Aspecten van de uitvoering

Vaak wordt in het grondmechanische rapport de aanbeveling gedaan, de werkzaam­ heden te begeleiden met metingen van de waterspanningen in de ondergrond, om het risico van evenwichtsverlies tijdens de uitvoering zoveel mogelijk te beperken. Het is gebruikelijk zo'n aanbeveling te doen in die gevallen waarbij het evenwicht, gelet op onzekerheden in met name de voortgang van de consolidatie, ondanks vooraf gemaakte berekeningen niet zonder meer verzekerd is.

Door tijdens het werk de zakkingen van de zakbaken en de waterspanningen onder of nabij de ophoging te meten kan worden gecontroleerd of het proces van consolidatie overeenkomstig de verwachting verloopt. De verwachtingswaarde wordt echter meest­ al niet rechtstreeks gebruikt. De begeleiding tijdens de uitvoering is er in hoofdzaak op gericht na te gaan of de werkelijke wateroverspanning beneden de voor iedere fase geldende maximaal toelaatbare wateroverspanning blijft, de zogenaamde rode lijn in figuur 10.1.

afbeelding_frombase64_0

  • figuur 10.1

    Gebruikmaking van de rode lijnen geeft een indicatie omtrent het werkelijke evenwicht tijdens de uitvoering. De methode wordt reeds jarenlang gebruikt, en de betrouwbaar­ heid van dit hulpmiddel is uit praktijkervaringen gebleken (lit. 9).

    Natuurlijk kan de gemeten waterspanning ook in een normale stabiliteitsanalyse worden ingevoerd, volgens een met hode die zo goed mogelijk overeenstemt met de berekeningen uit de ontwerpfase. Het actuele evenwicht kan dan warden beoordeeld. Door goede bewaking kan het tempo van ophogen worden bijgestuurd. Het aantal loca­ ties waar de ondergrond anders kan reageren dan verwacht, is overigens veel groter dan het aantal locaties waarop redelijkerwijs waterspanningsmeters kunnen warden geplaatst. Men moet dus goed nadenken over de keuze van te bewaken locaties. Op de gekozen locaties warden de waterspanningsmeters in principe in of iets buiten de teen van het talud of de berm geplaatst, dus buiten de ophoging, zodat ze de werkzaamheden niet bemoeilijken.

    108

    Een ander belangrijk pu nt van de begeleidingswerkzaam heden is de prognose van de restzetting, met andere woorden: het aangeven welke overhoogte bij oplevering moet warden aangebracht opdat de dijkkruin gedurende de komende onderhoudstermijn niet onder de dijktafelhoogte zakt. Hoewel van het grootste belang, is de juiste hoogte van de kruin niet de enige randvoorwaarde voor het opleveringsprofiel. Het zal immers duidelijk zijn dat het op te.leveren profiel zowel in dwars- als in Jengterichting goed moet ogen.

    Nog een compl icerende factor: bij toepassing van zand in de kern en klei als afdeklaag wordt ernaar gest reefd de overhoogte zoveel mogelijk in het goedkope zand aan te brengen, en niet in de klei. Dit betekent dat reeds bij het profileren van het zand - onderin de ophoging is dat soms reeds vrij vroeg - een goede prognose van de zetti ngen bekend moet.zijn. Zoniet, dan moet ofwel aangebracht zand weer warden verwijderd, ofwel het tekort aan overhoogte in klei warden aangebracht. Het zal duidelijk zijn dat een goed samenspel tussen directie en grondmechanisch adviseu r onontbeerlijk is.

    Vermeld zij nog, dat de begeleiding van de uitvoering ook het keuren omvat van de aan­ gevoerde materialen, zoals zand, klei, Flugsand, Euroklei en mijnsteen.

    Ten aanzieh van al deze materialen zijn in overleg tussen directie en grondmechanisch adviseur in .het bestek eisen opgenomen, zoveel mogelijk afgestemd op de specifieke eisen vanuit de te maken constructi . Keu ring vindt plaats op materiaal direct uit de winput of voor de wal, zoals dat heet.

    Op het ·werk zal dan moeten warden nagegaan of de in het ontwerp aangehouden mate­ riaaleigenschappen ook gerealiseerd warden. Naarmate er scherper is gedimensio­ neerd, zal de behoefte daaraan groter zijn.

    Controle op de verdichting van zand is mogelijk met proctorproeven, een penetrometer of een handsondeerapparaat, waarmee de indringingsweerstand van de grond wordt gemeten. Bij een weerstand van 1,5 MN/m 2 of meer over de bovenste Jaag van 0,40 m dikte kan van een redelijk goede verdichting worden gesproken.

    Controle op de verdichting van kleigrond kan geschieden aan de hand van een een­ pu ntsproctorproef, waarin bij het aanwezige vochtgehalte W van de klei de volumieke massa bij proctorverdichting wordt bepaald. Het meetresultaat uit deze proef, in relatie tot in de directe omgeving van het proefvak te bepalen volumieke massa's, geeft een indru k van de bereikte verdichting (zie ook par. 10.4).

    Visuele beoordel ing op de aanwezigheid van holle ruimten is vooral van belang als er grote kleibrokken warden aangevoerd en verwerkt. Middels het graven van een smalle verticale sleuf krijgt men hierin een goed inzicht.

    De aangebrachte klei dient steekproefsgewijs op samenstelling te warden gecontro­ leerd.

    Bij alle hier genoemde controlemetingen verdient het in ieder geval aanbeveling de interpretatie ervan te Jaten begeleiden door een grondmechanisch deskundige, om dreigende calamiteiten tijdig te onderkennen.

Bron

Leidraad voor het ontwerpen van rivierdijken Deel 2 - Benedenrivierengebied (L2)

Hoofdstuk
Aspecten van de uitvoering
Auteur
Andringa R.J., P.W. Roest, R.J. Cirkel, J. Dekker, G.J. Flórián, K. de Graaf, J.H. Pool, J.J.W. Seijffert, R.J. Termaat, A. van Urk, J.G. Westerhoven
Organisatie auteur
Heidemij Adviesbureau, Rijkswaterstaat, Grondmechanica Delft, Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden, Grontmij, Provincie Zuid-Holland
Opdrachtgever
Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen
Verschijningsdatum
September 1989
PDF

Over versie 1.0: 29 juni 2018

Tekst is letterlijk overgenomen uit brondocument.