De aanwezigheid van bomen en struiken op of binnen de invloedszone van een dijk is van invloed op de sterkte van de waterkering:
-
Bij zee- en meerdijken valt het optreden van extreem hoog water in de regel samen met zware windbelasting. Het meest voor de hand liggende faalmechanisme bij bomen is ontwortelen (windworp). Daarbij ontstaat een groot gat in de dijk, waarna snelle erosie tot bresvorming kan leiden. De boom wordt geacht bij ontworteling een gat te slaan met een diameter van maximaal circa 4 m en een diepte van circa 1 m. Bomen op een dijk staan op meestentijds droge bodem en hebben daarom een diepgaand wortelstelsel. Zeker bij verschralingsbeheer en op zandige ondergrond wordt een uitgebreid wortelstelsel gevormd hetgeen bijdraagt aan de verankering. Onder deze omstandigheden zal een boom meestal eerder afbreken dan omwaaien. Verder is gebleken dat windworp vrijwel alleen plaatsvindt bij een vrij grote verhouding hoogte-stamdiameter (groter dan circa 60). Vrijstaande bomen en laanbomen hebben vrijwel altijd een kleinere hoogte-stamdiameter verhouding. Bomen, die zijn opgegroeid op dijken (en niet later als grote boom zijn geplant) zijn aangepast aan de standplaats. Bomen in voor- en achterland wor- telen minder diep in verband met hogere grondwaterpeilen en zullen eerder ontwortelen.
-
Bij zeer zware windbelasting kunnen, voordat een boom ontwortelt of afbreekt, kleine en grote takken afbreken. Dit bemoeilijkt de inspectie van de dijk.
-
De windbelasting op bomen kan van invloed zijn op de grond- mechanische stabiliteit. De invloed van een boom als onderdeel van de stabiliteitsberekening staat in de Handreiking Constructief Ontwerpen [6].
-
Onder bomen en struiken is het minder licht. Dit kan het ontstaan van een goede grasmat verhinderen. De boomwortels geven echter een aanvullende bescherming tegen erosie, zeker onder de kruin. In het overgangsgebied naar een grasmat is de gezamenlijke erosie- bestendigheid van grasmat en boomwortels te beoordelen met de methode uit de Leidraad Toetsen op Veiligheid (katern 8.4) In principe kan daarmee ook de invloed van een struweel op de erosiebestendigheid worden beoordeeld.
-
Afgestorven wortels kunnen als aanzet tot gangen in de waterkering ook een aanleiding zijn voor falen van de kering. Het voorkomen hiervan is een punt van het dagelijks beheer. Om bovengenoemde redenen moet het nieuw planten van bomen en struiken op, en binnen de invloedszone van, de primaire waterkeringen niet worden toegestaan, tenzij dit noodzakelijk is vanwege zwaar- wegende landschappelijke redenen. In dat geval mag niet op het buitentalud en de kruin worden geplant en is plaatsing op het binnen- talud slechts toegestaan als q < 0,1 l/m/s. Bij plaatsing op het voorland, het binnentalud en het aansluitende maaiveld binnen de invloedszones moet een zo groot mogelijke overmaat aan grond worden aangebracht. Het beoordelingsprofiel van de dijk (zie hiervoor de Handreiking Constructief Ontwerpen [6]) moet te allen tijde vrij blijven. Het effect van bestaande bomen en struiken op het waterkerend ver- mogen van de kering moet worden beoordeeld met behulp van de Leidraad Toetsen op Veiligheid. Bij een score ‘onvoldoende’ moeten verbeteringsmaatregelen worden getroffen.