Zoeken in deze site

Bebouwing en windmolens - Niet waterkerende objecten

Bebouwing en windmolens

De invloed van bebouwing en windmolens op het waterkerend vermogen van grondconstructies komt tot uitdrukking in de volgende aspecten:

  • Belastingen;
  • Geometrie;
  • Grondgedrag;
  • Waterspanningsverloop;
  • Erosie.

Windmolens worden beschouwd als een bijzondere vorm van bebouwing vanwege het overbrengen van dynamische belastingen naar de ondergrond.

De beoordeling van bebouwing geschiedt op hoofdlijnen als volgt:

1. Gecontroleerd moet worden of de bebouwing de stabiliteit ten aanzien van de volgende aspecten nadelig beïnvloedt:

  • Macrostabiliteit; de stabiliteit van het grondlichaam inclusief de bebouwing (wind, eigen gewicht en trillingen) wordt beschouwd.
  • Extra zettingen; Draaiende windmolens veroorzaken trillingen, terwijl de opgevangen windbelasting via de fundering op het grondlichaam wordt overgedragen. Via grondmechanisch onderzoek moet worden gecontroleerd of deze trillingen extra zettingen zullen veroorzaken (bijvoorbeeld door verdichten van dieper gelegen zandlagen) en/of de stabiliteit van de kering niet in gevaar komt.
  • Piping; kwel treedt op, indien de bebouwing (kelders of paalfunderingen) afdekkende lagen doorsnijdt; er mogen geen funderingspalen met verzwaarde voet zijn toegepast.
  • Erosie; afhankelijk van de plaats van de bebouwing en het overslagdebiet is een beoordeling hiervan noodzakelijk. Indien de bebouwing zich geheel buiten het beoordelingsprofiel bevindt of indien aan de buitenzijde een afslagprofiel aanwezig is, en de bebouwing bevindt zich hierbuiten, kan de bebouwing zonder maatregelen blijven gehandhaafd.
  • Microstabiliteit; als de bebouwing in het binnentalud staat kan deze een afdekkende kleilaag doorsnijden en hierdoor lekkage langs de wanden geven.


2. Indien kan worden aangetoond dat het ontwerpprofiel, inclusief bebouwing, voldoet aan de eisen, kan de bebouwing blijven gehandhaafd. Hierbij kunnen eventueel onderdelen van de bebouwing als ‘bijzondere constructie’ (dat wil zeggen onderdeel van de waterkering) worden aangemerkt.


3. Indien de stappen 1 en 2 geen oplossing bieden, kan de bebouwing buiten het beoordelingsprofiel worden gebracht door het aanbrengen van een constructie.

Eisen die aan bijzondere constructies worden gesteld zijn in de (Ref.) Leidraad Waterkerende Kunstwerken en Bijzondere Constructies opgenomen.

Bij bebouwing is het zelden uitsluitend het bouwwerk dat van belang is, maar ook allerlei zaken daarom heen, zoals:

  • Tuinen, erfontsluiting;
  • Pijpleidingen en kabels;
  • Situatie met betrekking tot onderhoud, beheer, inspectie en gerelateerd daaraan de eigendomssituatie.

Al deze aspecten zullen afzonderlijk en in hun onderlinge samenhang beoordeeld moeten worden (Ref. Leidraad Zee en Meerdijken, § 5.6.5, de nota Windmolens en Waterkeringen en de conceptrichtlijn Windturbinefunderingen).

afbeelding_frombase64_0

Figuur 8.2.5 Beoordeling bebouwing op waterkeringen

Bron

Technisch Rapport Waterkerende Grondconstructies (P-DWW-2001-045)

Hoofdstuk
Niet waterkerende objecten
Auteur
Asperen L. van, E.O.F. Calle, J.R. Deutekom, E. van Hijum, G.J.C.M Hoffmans, R.H.J. Kremer, B.A.N. Koehorst, M.T. van der Meer, J. Niemeijer, M.A. Van
Organisatie auteur
Fugro Ingenieursbureau B.V., Arcadis Heidemij Advies B.V., Grontmij, Ingenieursbureau Amsterdam en Infram.
Opdrachtgever
Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen
Verschijningsdatum
Juni 2011
PDF

Inhoudsopgave

Over versie 1.0: 29 juni 2018

Tekst is letterlijk overgenomen uit brondocument.